In 2019 liep in het ADVN | archief voor nationale bewegingen de tentoonstelling 'Gemaakt achter prikkeldraad'. Daarin werd een greep uit de collectie repressie-erfgoed van na de Tweede Wereldoorlog gepresenteerd. Het gaat om een unieke verzameling van allerlei kunstwerken, gebruiksvoorwerpen en schrijfsels vervaardigd door personen die werden verdacht en/of veroordeeld van collaboratie en die toen in interneringscentra of gevangenissen verbleven.
De tentoonstelling gaf een stem aan die materiële bronnen en gunde de toeschouwers een blik op het leven en de tijdsbesteding achter prikkeldraad. U kan deze expo nu deels opnieuw bezichtigen. Doordat bij het publiek een grote interesse leeft naar de naoorlogse repressiegeschiedenis, werd beslist om de tentoonstelling gedeeltelijk te digitaliseren. Op deze manier wil het ADVN bijdragen aan de kennis over dit beladen hoofdstuk uit onze geschiedenis.
Alternatief dagboek?
Controversieel. Er is in het Nederlands wellicht geen geschikter woord om collaboratie, repressie en de herinnering eraan te typeren. Bij de bevrijding van België worden tienduizenden burgers gearresteerd op verdenking van medewerking met de bezetter en ondergebracht in gevangenissen of interneringscentra. In de beeldvorming van het gevangenisleven speelden dagboeken een doorslaggevende rol. Literair bedreven leden van een kleine, culturele elite, zoals Ernest Claes en Filip De Pillecyn stelden hun ervaringen binnen de kampmuren op schrift. Hun publicaties kleurden de herinnering aan dit beladen intermezzo uit de nationale geschiedenis.
Men zong: "Barak 14 moet een familie zijn" ondereen klopt dat niet altijd, maar tegenover de buitenwereld zijn wij solidair.
Dagen aan één stuk werd er gekaart, wij vergaten er soms honger en miserie bij.
Hier spoken geesten, die steeds allerlei verzinnen. Zij hokken in de cel, zij nestelen in uw zinnen.
Daar woonden we in grote zalen, waar we aan lange tafels de tijd moesten door drukken.
Ik heb toen de dure eed gezworen – eens in vrijheid – nooit een enkele klacht te uiten over voedsel.
Ik heb zuster vlieg niet meer bezien. Ik ben werkelijk eenzaam.
(Dagboekfragmenten van geïnterneerden)
Bevrijding van België
De Belgische regering, die in de begindagen van de bevrijding uit ballingschap is teruggekeerd, heeft tijdens de voorafgaande maanden een plan opgesteld om het bestuur van het land in de naoorlogse periode in goede banen te leiden. Dat kan echter niet verhinderen dat bij het bevrijde volk de opgekropte gevoelens van woede en wraak bij momenten hoog oplaaien ten aanzien van individuen en families die ervan worden verdacht met de Duitse bezetter te hebben samengewerkt. Verdachten van collaboratie worden daarom mede voor hun eigen bescherming en uit vrees voor verdere steun aan Duitsland, gearresteerd en geïnterneerd.
Startschot van een logistiek huzarenstuk
De internering zelf kende twee grote golven: de eerste in de maanden na de bevrijding in september 1944 en een tweede na het einde van de oorlog in mei 1945. De schaal ervan was aanzienlijk. Hoewel er geen exacte cijfers bestaan, wordt het aantal geïnterneerden in deze periode geschat tussen de 55.000 en 70.000. De gevangenissen waren snel volzet, waardoor de overheid op zoek moest naar alternatieve locaties. Er werd geopteerd voor plaatsen die tijdens de oorlog al als voorlopige gevangenissen hadden gediend, maar ook voor andere tijdelijke vestigingen zoals scholen, fabrieken of kazernes. Geïnterneerden werden onder meer gehuisvest in centra in Lokeren of Merksplas, in de gevangenissen het Klein Kasteeltje in Brussel en Sint-Gillis en in mijncentra zoals in Beverlo.
Dagboeken uit internerings-kampen
Dagboeken en andere egodocumenten zijn als wetenschappelijke bron per definitie subjectief en het staat dus vast dat we bijzonder voorzichtig moeten omspringen met de interpretatie van dergelijke getuigenissen. Dat geldt ook voor de dagboeken waarin geïnterneerden met literaire faam hun tijd 'achter de prikkeldraad' beschreven. Het behoort tot de regels van de kunst van het literaire dagboekschrijven dat de belevenissen van de verteller zo authentiek mogelijk moeten overkomen, maar het ene dagboek verschaft wellicht een meer waarheidsgetrouwe versie van de werkelijkheid dan het andere.
Een dagboek heb ik tijdens mijn gevangenschap nooit gevoerd. Achteraf betreur ik dat ten zeerste. Mijn geheugen vertoont massa's zwarte gaten, hele maanden lijken als uitgeveegd. Over heel mijn Hemiksemse tijd van juli 1945 tot februari 1947 herinner ik mij bitter weinig.
(Bert Van Boghout, uit: Mijn collaboratie en repressie, Merksem, 1988)
Journalistiek of literair?
Filip De Pillecyn schrijft zijn dagboekroman in een erg precieze, bij vlagen journalistieke stijl. Toch is Face au mur in de eerste plaats een literair werk, niet gespeend van de subjectieve waarnemingen die eigen zijn aan een autobiografisch werk. Zoals bijvoorbeeld de dagboeken van Irma Laplasse, Theo Brouns en Lambert Swerts focust de tekst op de politieke rancune van de geïnterneerde, diens maatschappelijke isolement, de grauwe monotonie binnen de kampmuren en een sterke solidariteit onder de gevangenen als tegengif voor de eerdergenoemde besognes en frustraties. Andere, meer triviale en praktische dimensies van de interneringsperiode blijven veelal buiten beeld. Precies daar komt dan ook de klemtoon te liggen van het ‘alternatieve dagboek’ dat we u hier tonen.
Stalen zenuwen hebben om in eene kamer waar 38 overspannen verbitterde mannen opgesloten zitten.
Het is evenwel gezonder dan het celleven, aanvankelijk betreurt men het verlies de celinnigheid doch weldra past men zich aan en vindt men ruime vergoeding in het drukker contact.
Helaas de oorlog heeft alles gewijzigd. De gevangenis heeft een einde over al mijn dromen gemaakt. Datgene wat ik eens als mijn levenswerk beschouwde heeft nu alle beteekenis verloren en datgene wat ik voor dit werk heb verwaarloosd en dat mijn geluk had moeten uitmaken gaat mij nu helemaal ontsnappen. En dat te beseffen maakt mij moedeloos.
Vanaf half maart krijgen we drie wandelingen per dag en een kwartier turnen.
Schuld, wrok of verveling?
Schuldgevoelens of juist verbittering en wrok, de geïnterneerden kampen tijdens de eerste maanden toch vooral met een meer triviale bekommernis: verveling. Sommigen zoeken verstrooiing in roken, kaarten, schaken, tekenen, lezen of brieven schrijven, anderen proberen de verveling te bestrijden met geïmproviseerde gezelligheid. In Lokeren ontstaat op die manier een ‘Lege magenkloppers cabaret’, dat de sfeer er bij de gevangenen moet inhouden. Ook in het relaas van Filip De Pillecyn houden grauwe monotonie en sleur het interneringsleven in een permanente houdgreep. Toch zal blijken dat er in de kampen geleidelijk aan meer kleur en bedrijvigheid komt dan de aantekeningen van die laatste doen vermoeden.
Gepakt worden bij het roken was een zware overtreding. Hiertegen zondigde iedereen de gehele dag. In 't begin was het een kat- en muisspel.
(Uit: J. Van Assche, In het teken van de Blauwvoet, 1996)
In de eerste pakjes vroegen gevangenen doorgaans naar schrijfmateriaal, papier, zegels, boeken, sigaretten of eten.
Tijdverdrijf of heroïek?
Met de oprichting van de Welfare, de organisatie voor culturele bedrijvigheid in de interneringscentra, roepen de geïnterneerden zelf allerlei activiteiten in het leven om het spook van de verveling uit het kamp te verdrijven: film, radio, toneel, cabaret, zang en – niet het minst – sport. Dat de handbal- en volleybalcompetities op heel wat belangstelling kunnen rekenen, blijkt onder meer uit de wekelijkse Opbouw-sportkrantjes van Beverlo en de geestdriftige verslagen die erin te lezen vallen. Ook de muurkranten van Merksplas spelen in op de populaire sportactiviteiten in het kamp, al nemen de prestaties van de spelers daar soms wel erg epische proporties aan: “De tweede speelhelft luidde een ware zonnewende in: het was de overwinning van het licht op de duisternis”. Of ook de andere geïnterneerden hun speelse tijdverdrijf op die manier hebben ervaren, is natuurlijk maar de vraag.
“Kamp G / Atomen 1 – Perfecta 1 / stand 6-2. Een verrassing, die kan tellen. We wisten wel, dat de Atomen geen katjes waren om zonder handschoenen aan te pakken, doch om de op-papier-sterke Perfectaploeg zo te slaan, neen dat heeft niemand durven verwachten. Of het verdiend was? A.u.b.!”
(Uit: Opbouw Sport, nr. 2, 15 september 1947)
Wederop-voeding of bestendiging?
Ontspanning en artistieke expressie kunnen bijdragen tot de wederopvoeding van de geïnterneerden, zo oordeelt de overheid in november 1946. Die wending in het interneringsbeleid leidt tot de oprichting van een Dienst voor Wederopvoeding, Reclassering en Voogdij en zo kan het culturele leven binnen de interneringscentra zich nu ten volle ontvouwen.
Intussen zijn er ook meer intieme initiatieven zoals poëziealbums die heen en weer reizen tussen bevriende barakgenoten. Deze poëziealbums zijn buitengewoon interessante bronnen. Niet alleen geven ze een idee van de sociale netwerken die in de centra hebben bestaan, ze tonen ook een ongecensureerd beeld van de opvattingen die binnen deze netwerken hebben gecirculeerd.
Na de interneringsperiode zal de overtuiging verspreid raken dat de wederopvoeding van de collaborateurs is mislukt; de poëziealbums kunnen die algemene beeldvorming nuanceren. Ze tonen immers hoe de geïnterneerden lang niet altijd aan de wederopstanding van de Nieuwe Orde aan het denken zijn, maar evengoed amoureuze tafereeltjes tekenen of devote kerstgedichten schrijven.
"'t Is Kertsmis en de klokketore galmen door den stillen nacht. Melden in de vele wonen dat de Heiland op hen wacht."
(Uit: Poëziealbum A. Willem, Interneringscentrum Hemiksem, 13 december 1946.)
Een nieuw beleid, een nieuw geluid?
Ook in de gevangenis van Sint-Gillis vindt het nieuwe interneringsbeleid gericht op herintegratie na de vrijlating weerklank. Vanaf de lente van 1947 resoneert tussen 11.00 en 21.00 uur zelfs een hoogst onverwacht geluid binnen de gevangenismuren: Radio Sint-Gillis, een initiatief van de gedetineerden zelf, wil het dagelijkse gevangenisleven opluisteren met muziek, sportkronieken, taal en literatuur, luisterspelen, educatieve en medische praatjes. De gevangene Andreas Van Houwe moet er daarbij over waken dat de inhoud van de verschillende rubrieken binnen de grenzen van het politiek wenselijke blijft. Een initiatief als Radio Sint-Gillis roept vragen op: welke activiteiten bevorderen de wederopvoeding van de gevangenen en kan censuur helpen om ongewenste idealen uit een mensenhoofd te verdrijven?
"Hier Studio Sint-Gillis. Mededelingen. U hebt kunnen vaststellen dat aan de verwezenlijking van dit programma ijverig gewerkt wordt: thans zijn praktisch alle cellen voorzien van een luidspreker of een koptelefoon. De inschrijvingen voor de luidsprekers zijn uitgegroeid tot een succes dat alle verwachtingen overtroffen heeft."
(Uit: Mededelingen aan de gedetineerden, 10 december 1947.)
Een experiment tot vergeving en verzoening?
Vanuit de opvatting dat arbeid en onderwijs de sleutel waren tot een succesvolle herintegratie in de maatschappij, bood de Dienst Wederopvoeding, Reclassering en Voogdij de geïnterneerden een pakket cursussen en opleidingen aan. In het Klein Kasteeltje werden handelswetenschappen en talen onderwezen. Vakopleidingen waren er onder meer in Merksplas (elektriciteit), Beverlo (automechanica, bouwkunde) en Saint-Hubert (landbouw). Het gaf de gevangenen de kans om een nieuwe stiel onder de knie te krijgen.
Sommigen gaven de voorkeur aan vrijwillige mijnarbeid. Ze kochten hiermee deels hun schuld af en genoten strafvermindering. Mijncentra waren er in Beverlo, Zwartberg, Beringen, Winterslag en Waterschei.
‘Fouten erkennen’ en ‘tot inkeer komen’, kon worden gezien als capitulatie, vergeving en verzoening met de Belgische natie.
"Maandag 11 augustus 1947 beginnen we het werkin Charleroi met een 100-tal gevangenen. Opstaan om half vijf elke dag. Vertrek station Leuven om zes uur. Na drie uur komen we aan in Charleroi-Ouest. We moeten aan het spoor werken tussen voorbijsnorrende express (Paris-Liège) of traag aantrekkende goederentreinen. 't Is een zwaar afmattend werk in een brandende zon. Op 't werk krijgen we soep en koffie."
(Uit: Dagboek M. Beddegenoodts, 11 augustus 1947)
Versterking van solidariteit?
Om gevangenen voor te bereiden op actief burgerschap, introduceerde de Dienst Wederopvoeding, Reclassering en Voogdij het principe van self-government. Het zelfbestuur binnen de interneringscentra begon met de oprichting van de Welfare, een organisatie geleid door geïnterneerden die ontspanningsactiviteiten op touw zette. De Sociale Diensten binnen de centra werkten daarenboven het zelfbestuur mee in de hand. Deze diensten stimuleerden gedetineerden om deel te nemen aan kampactiviteiten, maar wijdden zich toch voornamelijk aan liefdadigheid. Door een beroep te doen op het solidariteitsgevoel onder de gevangenen werden geld en goederen ingezameld voor diegenen die weinig of geen steun van hun familie kregen.
"Mijne heren, Heden avond kondig ik u de oprichting aan, in St. Gillis van een 'Sociale dienst'. En ik voeg er dadelijk aan toe dat ik verheugd ben dit te kunnen doen. Ik heb met genoegen gemerkt dat er een sterk solidariteitsgevoel heerst onder u, doch het is ons niet ontgaan dat uwe onderlinge hulp niet altijd op regelmatige wijze werd geboden."
(Uit: Radiotoespraak van Andreas Van Houwe in de gevangenis van Sint-Gillis, 6 maart 1948)
Lamp in een kamp?
In Merksplas vervaardigt een handige gevangene een kleine staande lamp in de vorm van een waterpomp. Vandaag lijkt dit voorwerp weinig spectaculair, maar schijn bedriegt. Als je erover nadenkt, roept de lamp immers een heleboel vragen op: wat doet een lamp in een kamp waar de materiële mogelijkheden belabberd zouden zijn geweest? Dat de realiteit een stuk complexer is, bewijst deze lamp. Sommige vakopleidingscentra zijn voldoende uitgerust om opleidingen in elektriciteit en mechaniek aan te bieden. Blijkens een prijslijst worden de voorwerpen die daar tot stand komen bovendien onderling verhandeld. Ook dat gegeven is op een bepaalde manier verrassend. Het toont de interneringscentra immers als mini-maatschappijen die – net zoals de wereld buiten de kampmuren – door een zekere sociale differentiatie werden gekenmerkt.
De werkhuizen van onze Sociale Dienst vervaardigen allerlei voorwerpen in leder, plexiglas, hout, koper, benevens geschilderde doeken, enz. (...) Misschien zijn de gedetineerden uwer instelling wel geneigd dergelijke voorwerpen aan te kopen, of hebben ze er zulke nodig. Het zijn trouwens uitsluitend nuttige gebruiksvoorwerpen, of zulke die als nuttig geschenk kunnen worden aangeboden.”
(Uit: Brief van de Sociale Dienst aan de directeur van het IC Klein Kasteeltje, 21 januari 1950)
Is het einde in zicht?
405 493. Dat is het aantal gerechtelijke dossiers dat in de periode tussen 1944 en 1950 door de Belgische staat werd geopend tegen vermeende vormen van collaboratie met de Duitse bezetter. Circa 70% ervan werd niet onderzocht en geklasseerd zonder gevolg. Tussen 55 000 en 70 000 personen belandden in interneringskampen en wachtten er soms jarenlang op nieuws over een mogelijk proces, op duidelijkheid omtrent de bestraffing of op de vrijlating.
Ongeveer 53 000 dossiers leidden in eerste instantie tot langdurige opsluitingen. Dit aantal zou op enkele jaren tijd snel dalen, mede dankzij de genadeverlening, de wet Lejeune en een steeds bredere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het leven achter prikkeldraad betekende voor de meesten vooral een grijs bestaan van wachten, zich vervelen en uitkijken naar het moment waarop ze vrij door de poorten naar buiten konden wandelen.
“Beste Ouders, Dat m’n straf zoo zwaar is geweest zal je ten zeerste hebben verwondert [sic] en bedroefd. Het schijnt wel dat het lot tegen me is. Wie zou er ooit zulk een straf hebben durven verwachten. Ik geloof zeker dat iedereen daar ten zeerste verwonderd zal geweest zijn.”
(Uit: Brieven J. De Ridder aan zijn familie, (1944-1945), 25 september 1945)
Wiens stem galmt na?
Was het hoofdstuk na de vrijlating afgesloten? Zoals er duizenden verschillende geïnterneerden waren, zo zijn er ook duizenden manieren om de tijd in het interneringscentrum achteraf een plaats te geven. Er waren mensen die hun ervaringen wilden delen met anderen door hun dagboeken te publiceren om zo een stem te geven aan het gebeuren. Anderen wilden echter hun verblijf in het kamp zo snel mogelijk vergeten en hun ‘normale’ leven hervatten: hun stem is in de loop van de tijd verloren gegaan.
Maar het verleden verraadt zichzelf in de kleinste hoekjes. Een opvallend kistje op de haard, een landschapsschilderijtje waarvan de maker anoniem blijft, een gesigneerd poëziealbum, een vergeeld dagboek ... tal van overblijfselen van het interneringsleven maken als stille getuigenissen deel uit van sommige huiskamers. De stemmen van de stemlozen klinken daar nog steeds na binnen de muren.
“Tegen de achtergrond van maatschappelijke ontvoogding en zelfontplooiing zijn er honderdduizenden verschillende ervaringen van kinderen uit families met een oorlogsverleden. Elk levensverhaal is een aparte en uitgebreide biografie waard.”
(Uit: K. Aerts, Kinderen van de repressie, 2018)
Een ondergewaar-deerde collectie?
Sinds zijn oprichting verzamelt het ADVN materiële bronnen die de repressie na de Tweede Wereldoorlog als belangrijke periode in de geschiedenis van de Vlaamse beweging documenteren. Dankzij honderden schenkingen van voormalige gevangenen en hun nabestaanden zorgt deze collectie voor een perspectief van onderuit.
In de collectie bevinden zich niet alleen de archieven van meer bekende figuren uit de collaboratie, maar ook dossiers van anonieme personen die collaboreerden of hiervan werden verdacht. De papieren bevatten naast juridische documenten vooral briefwisseling met familie en advocaten. Verder zijn dagboeken, dichtbundels en poëziealbums de vaakst voorkomende schriftelijke bronnen. De materiële productie in de interneringscentra zien we weerspiegeld in de vele schilderijen en tekeningen, maar ook in handwerk zoals lederen geldbeugels, pijpenrekjes en ander houtsnijwerk.
Repressie-erfgoed illustreert bij uitstek dat een dergelijke collectie weliswaar controversieel, ook bijzonder waardevol is.
Credits:
Concept & teksten: Tom Cobbaert, Aragorn Fuhrmann, Sophie Gyselinck, Ann Mares, Kasper Swerts & Koen Van Keer. Met dank aan: Koen Aerts, Helen Grevers, Leen Heyvaert, Guido De Cock en Mark Penneman.